In dit artikel worden enkele fiscale onderwerpen besproken die verband houden met bedrijfsleidersbezoldigingen.
Eerst wordt de herkwalificatie van onroerend inkomen als bezoldiging behandeld, waarbij wordt uitgelegd hoe huurinkomsten boven een bepaalde grens als bezoldigingen worden beschouwd om sociale bijdragen te vermijden. Vervolgens wordt de bezoldigingstheorie besproken, die gaat over de discrepantie tussen de aftrekbaarheid van kosten door de vennootschap en de belastbaarheid van voordelen bij de bedrijfsleider. Tot slot wordt het fiscale statuut van de vaste vertegenwoordiger van een bestuurder-rechtspersoon belicht, waarbij recente rechtspraak duidelijk maakt dat deze functie fiscaal als een bedrijfsleider wordt beschouwd, met bijbehorende gevolgen.
Een veelvoorkomende situatie is dat een bedrijfsleider zijn onroerend goed verhuurt aan de vennootschap waarin hij actief is. Dit vormt geen probleem in de personenbelasting, aangezien zowel onroerende inkomsten als bezoldigingen progressief worden belast. De uitdaging ligt echter bij de sociale zekerheid, waar alleen bezoldigingen worden meegenomen voor de berekening van sociale bijdragen.
Om te voorkomen dat bedrijfsleiders sociale bijdragen ontwijken door loon om te zetten in hogere huurinkomsten, is een anti-ontwijkingsmaatregel ingevoerd. Deze maatregel beperkt huurinkomsten tot 5/3 van het gerevaloriseerd kadastraal inkomen. Het deel boven deze grens wordt fiscaal beschouwd als bezoldigingen, waarop sociale bijdragen verschuldigd zijn.
De bezoldigingstheorie komt voort uit situaties waarin een vennootschap (onroerende) goederen gratis of tegen een lage vergoeding ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider. De vennootschap kan de werkelijke kosten aftrekken, terwijl de bedrijfsleider vaak slechts een lager forfaitair voordeel van alle aard wordt belast. Deze discrepantie is een aandachtspunt voor de fiscus, die verschillende aanvalsroutes inzet, zoals de finaliteits- of intentionaliteitsvoorwaarde. Hierbij wordt betwist of de kosten door de vennootschap werden gemaakt met de intentie belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
Volgens de bezoldigingstheorie worden er wel degelijk werkelijke prestaties geleverd door de bedrijfsleider. De vorm van vergoeding (in speciën of in natura) zou geen invloed mogen hebben op de aftrekbaarheid. Recente rechtspraak is bemoedigend, maar het is raadzaam om de bezoldigingspolitiek formeel te laten goedkeuren door de algemene vergadering en dit vast te leggen in de notulen. Bovendien moet het verband tussen de prestaties van de bedrijfsleider en de omzetgroei van de vennootschap duidelijk zijn. Een stijgende omzet suggereert dat de prestaties van de bedrijfsleider belastbare inkomsten genereren. De discrepantie tussen aftrekbaarheid en belastbaarheid vormt geen reden om de aftrek te verwerpen, omdat dit een gevolg is van de wettelijke regeling rond forfaitaire voordelen van alle aard.
Er bestond lange tijd onduidelijkheid over het fiscale statuut van een natuurlijk persoon die optreedt als vaste vertegenwoordiger van een bestuurder-rechtspersoon. Het Hof van Cassatie heeft in 2020 echter duidelijkheid verschaft door te oordelen dat de functie van vaste vertegenwoordiger ‘gelijksoortig’ is aan die van een bestuurder, en dus fiscaal wordt beschouwd als een bedrijfsleider.
Dit arrest heeft brede fiscale gevolgen, waaronder:
Bron: Vandelanotte