
Liquidatiereserve hervormd: meer flexibiliteit, maar opgelet voor de valkuilen
Sinds 2014 is de liquidatiereserve een populaire techniek waarmee kmo-vennootschappen op een fiscaal vriendelijke manier winst kunnen reserveren voor latere uitkering. Maar vanaf 1 juli 2025 veranderen de spelregels.
De hervorming die dan ingaat, verkort de wachttermijn van vijf naar drie jaar, maar verhoogt tegelijkertijd de roerende voorheffing van 5 procent naar 6,5 procent. Die wijziging creëert kansen voor ondernemers die sneller aan hun geld willen, maar vereist tegelijk een doordachte aanpak.
Wat is de liquidatiereserve ook alweer?
De liquidatiereserve laat kmo’s toe om jaarlijks een deel van hun winst opzij te zetten, met een bijkomende aanslag van 10 procent vennootschapsbelasting op het gereserveerde bedrag. In ruil daarvoor kan men het bedrag op een later moment uitkeren aan een lager tarief van roerende voorheffing dan de standaard 30 procent. Wie wacht tot bij de vereffening van de vennootschap betaalt zelfs geen roerende voorheffing meer. Bij een uitkering ná vijf jaar bedraagt de roerende voorheffing slechts 5 procent, wat resulteert in een totale belastingdruk van 13,64 procent.
Hervorming vanaf 1 juli 2025
In het kader van de harmonisatie van de liquidatiereserve met het VVPR-bis-regime, heeft de federale regering beslist om de wachttijd terug te brengen van vijf naar drie jaar. Zo kunnen kmo’s hun liquidatiereserve sneller opnemen. Daar staat wel tegenover dat de roerende voorheffing stijgt naar 6,5 procent. De totale belastingdruk komt zo op 15 procent, nog steeds aanzienlijk lager dan de klassieke dividendbelasting van 30 procent.
De bedoeling is een gelijkschakeling van fiscale gunstmaatregelen voor kmo’s, met behoud van een stimulerend effect voor wie reserves opbouwt én langer laat staan.
Ook bestaande reserves vallen onder het nieuwe regime
De hervorming geldt niet enkel voor reserves die na 1 juli 2025 worden aangelegd. Ook bestaande reserves kunnen sneller worden uitgekeerd, op voorwaarde dat ze op dat moment minstens drie jaar oud zijn. Dat betekent dat reserves aangelegd vóór 1 juli 2022 in aanmerking komen voor een versnelde uitkering tegen 6,5 procent.
Ondernemers krijgen dus de keuze: ofwel sneller uitkeren tegen een iets hoger tarief, ofwel wachten op het vertrouwde 5 procent-tarief. Dat verschil van 1,36 procentpunten lijkt klein, maar op grote bedragen maakt het wel degelijk een verschil.
Voorbeeld:
Een reserve van 10.000 euro die in 2019 werd aangelegd, kostte initieel 1.000 euro aan extra vennootschapsbelasting. Wie die reserve in 2024 uitkeert na vijf jaar, betaalt 500 euro roerende voorheffing en houdt 9.500 euro netto over. Bij uitkering na drie jaar aan 6,5 procent houdt men 9.350 euro over. De belastingdruk stijgt dan van 13,64 procent naar 15 procent.
Strategisch plannen: oude versus nieuwe reserves
De hervorming maakt fiscale planning belangrijker dan ooit. Ondernemers moeten goed nagaan welke reserves wanneer worden aangelegd en welke eerst kunnen worden uitgekeerd. Een belangrijke spelregel is dat de oudste reserves eerst moeten worden opgenomen. Je kunt dus niet eerst de reserves van 2021 uitkeren als die van 2020 nog onaangeroerd zijn.
Daarnaast is het cruciaal om het moment van toekenning correct te plannen. De roerende voorheffing wordt immers bepaald door de datum waarop het dividend wordt toegekend, niet wanneer het effectief wordt uitbetaald. De gewone algemene vergadering van aandeelhouders vindt vaak plaats voor 30 juni. Wie op die vergadering een dividend toekent, valt nog onder de oude regels, zelfs als de uitbetaling na 1 juli gebeurt. Wie dus gebruik wil maken van het nieuwe, lichtere regime, moet het dividend pas toekennen op een algemene vergadering ná 1 juli 2025.
En wat met toekomstige reserves?
Voor liquidatiereserves die vanaf 1 januari 2026 worden aangelegd, verdwijnt het oude vijfjaarsregime volledig. Dan geldt enkel nog de nieuwe regeling: een wachttijd van drie jaar en een roerende voorheffing van 6,5 procent. De overgangsperiode tussen juli 2025 en eind 2025 is dus het laatste moment waarop ondernemers kunnen profiteren van het 5 procent-tarief voor “jonge” reserves.